Van subsidie en voldoende laadpalen tot regionale samenwerking; gemeenten kunnen met hun elektrisch vervoerbeleid (EV) een krachtige motor zijn achter de groei van het aantal elektrische voertuigen op straat. Maar hoe ziet dat beleid er idealiter uit? Aan welke knoppen moet je draaien? En hoe organiseer je die groei? APPMers Frank ten Wolde, Harm-Jan Idema, Mark Kerkhof en Robin Vermeij belichten vijf geleerde lessen uit de EV-praktijk. “Het klinkt misschien raar, maar probeer als gemeente vooral niet de beste te zijn.”
Les 1
Gebruik een afgewogen combinatie van stimuleren, faciliteren en reguleren
Stimuleren, faciliteren en reguleren, het zijn de drie knoppen waar je als gemeente aan kunt draaien om zaken voor elkaar te krijgen op het gebied van elektrisch vervoer. Belangrijk daarbij is om op het juiste moment aan de juiste knop te draaien en om vooral gebruik te maken van alle drie de type beleidsinstrumenten.
“Je ziet in de praktijk nog vaak dat gemeenten als een soort Pavlov-reactie direct voor alleen faciliteren gaan en focussen op het vraag gestuurd neerzetten van laadpalen. Een gemiste kans. Het faciliteren van laadpalen in combinatie met een laadvisie en bijvoorbeeld een zero emissiezone werkt beter.”
“Doe het alle drie, doe het in balans, of doe het niet”
Robin: “Faciliteer als gemeente laadpunten, stimuleer het gebruik door een laag laad- en/of parkeertarief te hanteren en handhaaf/beboet niet-elektrische auto’s die de laadpalen bezet houden.”
Les 2
Denk in doelgroepen
Van bewoner tot bezoeker, van werkverkeer tot zwaar busverkeer, iedere doelgroep heeft zijn eigen rijpatroon, wensen en problemen. Vraag je als gemeente dus af wie je wilt laten overstappen op elektrisch vervoer en stem je beleidsinstrumenten daar op af. Robin: “geef je bijvoorbeeld winkeliers subsidie, dan kun je als gemeente een eerste stap zetten naar zero emissie bevoorrading van het centrum van de stad, voordat je dat gaat reguleren.”
“Maatregelen worden effectiever als je gericht stuurt.”
De doelgroep is bepalend of je zaken lokaal of juist bovenlokaal moet organiseren. Frank: “Waar we graag zien dat gemeenten over de eigen grens heen kijken, is dat voor sommige doelgroepen juist weer niet handig. De taximarkt werkt in Rotterdam bijvoorbeeld heel anders dan in Amsterdam. Taxi’s en logistieke diensten opereren heel lokaal. Dan moet je aanpak ook lokaal zijn.”
Les 3
Kijk over beleidsterreinen heen
Ruimte, energie, luchtkwaliteit, vervoer, mobiliteit en bereikbaarheid, het zijn allemaal beleidsdomeinen die raken aan de implementatie van elektrisch vervoer. Toch wordt het nog vaak aangevlogen vanuit een specifiek beleidsterrein. Frank: “Elektrisch vervoer is een samenspel en dus zullen beleidsterreinen binnen een gemeentelijke organisatie er samen aan moeten werken.”
“De laadpalendiscussie is net als met windmolens, hartstikke nuttig, maar liever niet voor de deur.”
Je kunt elektrisch vervoer niet los zien van de openbare ruimte. Robin: “Straks is het merendeel van de auto’s elektrisch en is er een grote behoefte aan publieke laadpalen. Dan krijg je dezelfde discussie als met windmolens: nuttig, maar niet voor mijn deur graag.” Het is daarom aan te bevelen om vanuit verschillende disciplines gezamenlijk en met voor- en tegenstanders naar inpassing van laadinfra in de openbare ruimte te kijken.
Een vreemde eend in de bijt is hier het sociale domein. Belangrijk, maar nog sterk onderbelicht. Frank: “Ook minder bedeelde mensen moeten de vruchten kunnen plukken van duurzame mobiliteit. Dat is op het moment nog niet zo. De energietransitie moet de kloof tussen arm en rijk niet groter maken, maar juist kleiner. Die kansen moeten we pakken. Een gemeente zou bijvoorbeeld een elektrisch deel-autoconcept kunnen aanbieden aan specifieke doelgroepen, net zoals een sportpas. Zo kan iedereen gebruik maken van elektrisch vervoer en de geplaatste laadpalen.”
Les 4
Gebruik data als versneller
Met de opgaven van nu kun je je het als gemeente bijna niet permitteren om keuzes te maken zonder goed gebruik te maken van data. Door de snelle groei van het aantal elektrische auto’s is een nieuwe benadering voor het plaatsen van laadpunten noodzakelijk. Met intelligente analyses van mobiliteitspatronen, sociaal geografische data, het gebruik van laadpalen en het gebruik van duurzame energie is het mogelijk om tot een toekomstbestendig laadnetwerk te komen. Door slim gebruik te maken van data kun je slim laadpalen plaatsen zonder dat er voor elke elektrische auto een aanvraag nodig is.
“Laadpalen ad-hoc neerzetten is een verkwisting van geld en een onnodige inbreuk op de openbare ruimte.”
Harm-Jan: “Als je data slim aan elkaar koppelt, krijg je inzicht in toekomstige ontwikkelingen. Denk bijvoorbeeld aan het koppelen van prijsontwikkeling van woningen, aantal parkeerplaatsen en gemiddeld inkomen. Wordt er een sterke groei in een specifieke wijk voorspeld door data, maar zijn er weinig parkeerplaatsen, dan kun je daar nu al naar slimme oplossingen zoeken. Het gebruik van data over verkeersstromen speelt daarbij ook een belangrijke rol: zo krijg je inzicht in waar en wanneer welke laadbehoefte ontstaat voor bijvoorbeeld ultra-snel laden of bestemmingsladen.”
Les 5
Kijk over de gemeentegrens heen
De transitie naar elektrisch vervoer houdt niet op bij de gemeentegrens. Marktpartijen hebben behoefte aan duidelijkheid en eenduidigheid. Dat geldt ook voor elektrische autorijders: waarom werkt het laden (prijzen, mogelijkheden, etc.) in gemeente A anders dan in gemeente B, terwijl de service precies hetzelfde is? “Bovenlokaal kijken en organiseren is dus het devies”, aldus Mark. “Je kunt niet een vrachtwagen in de ene stad er wel inlaten en in de andere niet.”
“Je moet geen koploperstad willen zijn, maar een koploperland.”
Marktpartijen, gemeenten, provincies en Rijksoverheid zijn momenteel samen verantwoordelijk voor de uitrol van de (snel)laadinfrastructuur. De samenwerking op regionaal niveau moet gestimuleerd en aangejaagd worden.
Frank: “het helpt absoluut niet om lokaal de beste van Nederland te willen zijn. Je ziet nu dat gemeenten gaan concurreren op iets wat goed voor élke Nederlander zou moeten zijn. De ene stad heeft bijvoorbeeld een luchtkwaliteitsprobleem en heeft om dit aan te pakken in het verleden Rijksgeld gekregen. Een andere stad krijgt dat niet. Maar het elektrificeren van het totale Nederlandse wagenpark speelt overal. Je moet geen koploperstad willen zijn, maar een koploperland.” Samenwerken is dus het devies!
We gaan graag het gesprek aan! Neem contact op met: